De rechter veroordeelde de gemeente in essentie om de aanvragen bij Gedeputeerde Staten in te dienen en daar is aan voldaan. De veroordeling gaf echter specifiek aan dat nog die dag (vóór 1 april) ‘ontvankelijke’ aanvragen ingediend moesten worden. Daar kón de gemeente formeel gezien niet aan voldoen. De aanvraag zou namelijk door de gemeenteraad ingediend moeten worden en dat was op die avond uiteraard redelijkerwijs niet meer mogelijk. Daarnaast bepalen Gedeputeerde Staten uiteindelijk of de aanvragen geheel voldoen aan de eisen en daarmee ‘ontvankelijk’ zijn. De gemeente is daarbij ook voor een deel afhankelijk van de door de betreffende ondernemers aan te leveren stukken.
Kortom, de gemeente draagt nog steeds, ondanks de ingediende aanvragen, het risico van hoge dwangsommen, terwijl het niet geheel binnen de eigen mogelijkheden ligt om dit te voorkomen.
Daarnaast wil het college zich verweren op het punt dat de gemeente een dwangsom wordt opgelegd; ook zonder dwangsom voldoet de gemeente wel aan een gerechtelijk vonnis. Daar komt nog bij dat de opgelegde dwangsommen naar het oordeel van het college disproportioneel zijn.
Met het indienen van hoger beroep stelt het college de rechten van de gemeente veilig.