Het is medio mei 2010 als wij, Okko, Peer en Sjaak, op onze motor-reis naar Griekenland via de voormalige Joegoslavische staten Slovenië, Croatië, Bosnië-Herzegovina en Montenegro in Albanië aankomen. Het Nederlandse gezin van Dick en Helene Wesselingh heeft in het Noord-Albanese dorp Barbullush een pension/camping. We arriveren pas laat in de middag en hebben een stevige maaltijd en een flinke pot bier verdiend vinden we zelf, dus we leggen bij Camping Albanie aan voor het levensonderhoud en de overnachting. We leren het gezin van Dick en Helene kennen als hartelijke, gezellige en muzikale mensen. De reis gaat verder via Albanië en Macedonië naar Griekenland en daar blijft het bij, tot we op 8 december een e-mail van Dick en Helene ontvangen.
In de Albanese gemeente Bushat, waaronder ook Barbullush valt, heeft een enorme watersnoodramp plaats gevonden. Deels veroorzaakt door extreme regenval en deels door menselijke hebzucht. In de regio is een waterkrachtinstallatie gebouwd die, als ze de spaarbekkens tot de rand toe vol laten lopen met water, zoveel energie kan opwekken dat een groot gedeelte daarvan aan het buitenland verkocht kan worden. Dat levert dan weer extra inkomsten, bonussen en materieel bezit op. Om dit te kunnen bereiken moeten de bekkens dan wel tot ver over het veilige peil gevuld worden. En dat doen ze dus.
Nu is het regenseizoen aangebroken. De spaarbekkens lopen over, de stuwdammen moeten worden geopend, rivieren treden buiten hun oevers en binnen 4 uur staat het water in de vallei 3 meter hoog.
De bevolking van Bushat bestaat voor het overgrote deel uit kleine eenvoudige boeren die hun boerderijtjes in de vallei of aan de voet van de bergen hebben en daar een simpel maar gelukkig leven leiden. Ze kunnen leven van wat het land ze biedt aangevuld met wat vee. Als je in Albanië een stuk of vier koeien, wat kippen en een klein stukje land hebt kun je daar prima van leven. De meeste mensen bezitten dan ook niet meer. Ze hebben daar hun handen vol aan en zijn er heel tevreden mee.
Het gebeurt in Albanië wel vaker dat er in de dalen gedurende een korte periode meer regen valt dan er afgevoerd kan worden, net zoals in Heeswijk-Dinther eigenlijk. Maar met overstromingen van een paar centimeter kunnen ze prima omgaan. Dat leverde nooit echt problemen op. Een watersnoodramp van deze omvang hebben ze echter nog niet eerder meegemaakt. Als in een gebied van 14.000 hectare binnen 4 uur het water 3 meter hoog staat is dat voor deze mensen desastreus. Dan houdt in één keer alles op. Voor velen van hen betekent dat het einde van hun bestaan. Ze hebben geen buffer om op terug te kunnen vallen. De dieren zijn verdronken, de wintervoorraad voedsel voor mens en dier is weg en de complete huisraad is vernield.
Dick en Helene hebben een kleine private ontwikkelingshulp-organisatie, Stichting Doe Iets Goeds, waarmee ze de mensen in de regio op hun verzoek begeleiden in verdere ontwikkeling en/of ondernemerschap maar ook mensen die medische hulp nodig hebben en dat zelf niet kunnen betalen worden door hen geholpen. De organistaie is heel kleinschalig en in de middelen wordt voorzien door vrienden en kennissen.
In de e-mail die ze ons sturen schreeuwen ze echter om hulp. De impact van de watersnoodramp is dusdanig groot dat ze het zelf niet meer kunnen behappen. Met gehuurde boten hebben ze zoveel mogelijk getroffen mensen geëvacueerd en in huis opgenomen. Ook de mensen die op tijd hebben kunnen vluchten zijn welkom in het pension. Na een paar dagen hebben ze ruim 80 mensen, grootouders, ouders en kinderen, in huis die allemaal behoefte hebben aan een bed en voedsel. Daarnaast komen er nog regelmatig mensen langs die enkel maar willen eten, opwarmen en douchen om daarna weer terug te gaan naar de paar koeien die ze hebben kunnen redden. Sommige boeren zijn met enkele koeien de bergen ingevlucht. Dat blijkt later een foute beslissing te zijn. Ze zitten nu in de bergen en kunnen daar voorlopig niet meer vandaan. In de tweede week na de ramp melden zich vier mensen, twee volwassenen en twee kinderen, bij het pension. Ze waren met hun koeien ook de bergen in gevlucht en hebben daar vast gezeten met alleen wat water en een stuk plastic om onder te schuilen. Helemaal uitgehongerd zijn ze, toen het water gezakt was, naar beneden gekomen. Een van de, wat hoger gelegen dorpen wordt spontaan een geïsoleerd eiland. De Familie Wesseling gaat regelmatig met boten het water op om aan deze mensen dekens en voedselpakketten uit te delen. Als na een paar weken het water weer begint te zakken wordt ook de omvang van de ramp zichtbaar. Overal liggen kadavers van verdronken beesten. Alle huisraad, en zelfs enkele huizen, zijn helemaal vernield. De complete oogst is verloren. Er is zelfs geen hooi meer voor de koeien. Mensen zijn ziek en hongerig. Diegene die een huis met twee verdiepingen hebben zitten vaak met hun varkens en kippen op de bovenverdieping, maar dan wel zonder eten en drinken. 3.500 mensen, tezamen 710 gezinnen zijn door de watersnoodramp getroffen. Ze kunnen het nu echt niet meer alleen en hebben dringend hulp nodig van de grote professionele organisaties.
Helene gaat aan het bellen. Het kan toch zo moeilijk niet zijn om van een Westerse goede doelen –organisatie hulp te krijgen. Echter.... in plaats van met haar neus in de boter, valt Helene keihard met haar gezicht op de keien. Ze benadert de grote organisaties in Nederland, die waarvan je denkt dat ze zich verantwoordelijk genoeg voelen om wat te doen zoals: Mensen in Nood (Cordaid), het Rode Kruis en CMC (Mensen met een Missie). Van de een krijgt ze alleen het advies zich in verbinding te stellen met de afdeling in Albanië die dan weer zegt dat het van de overheid moet uitgaan. De volgende vraagt eerst van welke kerk ze zijn en laat het daarbij als het antwoord niet bevalt. Een derde heeft nu even geen tijd, er is natuurlijk ook wel wat te doen in een populairder gebied. Dick en Helene besluiten om zelf, uit eigen middelen wat kleding, dekens, bedden en voedsel te gaan kopen en uit te delen.
Positieve reacties komen van een kleine private organisatie, Hoop voor Albanië, uit Huizen die op een andere plaats in Albanië al actief is en een inzamelingsactie houdt voor kleding en dekens en dat op eigen kosten naar Albanië transporteert. Ook hebben ze een kennis in Shkodër, een stad die ook onder water heeft gestaan. Deze jongeman, die werk doet voor Dorcas zet alles op alles en weet het voor elkaar te krijgen dat er van de organisatie GAIN een oplegger met de meest noodzakelijke spullen geleverd wordt. De Albanese overheid zet het leger in om mensen te evacueren en de dode dieren en grootste troep op te ruimen. Van de militairen krijgen ze nog een grote tent waar de hulpgoederen tijdelijk kunnen worden opgeslagen en enkele honderden slaapzakken. Nou dat valt dan wel weer mee zul je denken maar.... nu moeten al deze goederen nog uitgesorteerd, per gezin samengevoegd en uitgedeeld worden. Dat kunnen ze er zelf natuurlijk echt niet meer bij doen. Uit de toonzetting van de e-mail blijkt overduidelijk hun vertwijfeling en radeloosheid. Ze zijn gewend om rechtstreeks en op kleine schaal te werken. Dit wordt gewoon véél te groot.
Nog terwijl ik de doorgestuurde e-mail met verbazing zit te lezen komt er van Okko ook een e-mailtje binnen waarin hij schrijft; deze mensen zitten erg in nood en zien geen uitweg, zullen wij ze eens gaan helpen? Ik denk dat wij met z’n drieën, jij (Peer), Sjaak en ik (Okko) daar met fysieke arbeid wel wat kunnen betekenen.
In de dagen zo kort voor Kerstmis is dat natuurlijk een passende gedachte. We beslissen dan ook meteen om te gaan. Okko stuurt een mail naar Helene met de vraag of ze dat wel willen en die reageert als een kind zo blij op hulp vanuit een niet verwachte hoek. Het zal hun wat rust brengen en ze staan er niet meer alleen voor. Het schijnt dat zoiets je sterkt in je beweegredenen.
We boeken de vlucht naar Albanië en vertrekken op zondag 02 januari richting Tirana. Sjaak kan helaas niet mee omdat hij op zijn werk geen vrij kan krijgen. We blijven dus met z’n tweeën over. “Geeft niets, dan werken we gewoon wat harder”.
Als we aankomen is het water alweer gezakt en Dick en Helene nemen ons mee het getroffen gebied in. Wat we zien is onvoorstelbaar en niet zo een twee drie te bevatten. De meeste van de huizen in deze regio zijn zo’n 8x8 meter oppervlakte en hebben één verdieping met een laag schuin dak erop. Op veel plaatsen heeft het water tot aan het dak gestaan.
We stoppen bij een van de mensen die nog bij Dick en Helene in huis zitten en mogen even rondkijken. De vrouw die we spreken vertelt dat ze nu nog met elf personen in het huisje wonen. Een van haar kleinkinderen is kort voor de ramp doodgereden. Haar getrouwde kinderen met hun kinderen wonen ook bij haar in omdat ze elders niet genoeg kunnen verdienen om in leven te blijven. Haar man heeft het afgelopen jaar drie herseninfarcten gehad en kan nog wel lopen maar niet meer praten. De hele inboedel ligt buiten voor het huis. Alles is zeiknat, kapot en kromgetrokken. Buiten is een soort plateau waar de geoogste maïs ligt opgeslagen. De maïs is nu helemaal beschimmeld en waardeloos. Voor het huis staan 5 zakken witte bonen, ook beschimmeld. Tijdens de ramp heeft het hoge water de mesthoop naar binnen gespoeld, de stront zit tot aan het plafond. Ze hadden tien koeien (gefinancierd) waarvan er 6 zijn verdronken. In de stal achter het huis staan nu nog de vier koeien en 2 kalfjes die ze op het nippertje hebben kunnen redden. De man is, zodra het water weer gezakt was, terug naar het huis gegaan en wil daar per se blijven. We mogen ook even binnen kijken. Het huis is leeg en het stinkt er naar mest. In een van de kamertjes liggen twee kromgetrokken deuren op de grond met de klinken er nog aan. Op de deuren heeft de man wat natte dekens neergelegd en daar slaapt hij nu op. Hoeveel ellende kan een mens aan? Toch huilt de vrouw maar heel even en gaat weer verder met het opruimen van de restanten.
Een eindje verder staat een man voor een huis met twee verdiepingen. We stoppen en maken kennis. Hij vraagt ons even binnen te komen om ons te laten zien hoe het er bij hem uitziet. Hij had net, na een jaar goed boeren, zijn huis opnieuw ingericht. Op de benedenverdieping liggen de nieuwe meubels kris kras door elkaar. Al het hout is kromgetrokken en de spaanplaatdelen zijn helemaal opgeblazen door het vocht. Van de nieuwe keuken is niets meer over dan nat, kromgetrokken en half verrot hout. Zelfs de bovenkastjes zijn niet meer bruikbaar. Hij probeert te lachen en vriendelijk te zijn maar de tranen rollen over zijn wangen. Hij woont nu met het gezin op de bovenverdieping. Zonder kachel of verwarming en met het minimale eten dat ze hebben kunnen redden. Buiten aan de veranda hangt het gerookte spek te drogen. Hoe komen deze mensen ooit weer op gang?
Zulke taferelen doen zich in alle dorpen voor. Op straat staan veelal mannen met elkaar te praten en misschien zelfs wel plannen te maken voor de toekomst. Want hoewel ze een hele hoop verdriet en zorgen hebben zijn ze niet pessimistisch, depressief of chagrijnig. We besluiten vlug en hard aan het werk te gaan.
De hele maandag werken we keihard om enige orde in de aangevoerde spullen te brengen. En met behulp van de Albanese vrouwen die bij Dick en Helene wonen lukt dat aardig. De kleding leggen we gesorteerd op stapels bij elkaar, het speelgoed word verdeelt en de bedden en dekens in orde gemaakt. Maar waar moeten we die spullen nou heen brengen, en hoe stel je een passend pakket samen?
Er is in de gemeente nog niet echt een kloppend registratiesysteem en zeker niet gedigitaliseerd. Het land is in feite ook nog maar een paar jaar oud. Na de val van het dictatoriale regime en de anarchie die er daarna korte tijd geheerst heeft kun je de gebrekkige registratie het beste als chaotisch betitelen. Het kan zomaar gebeuren dat een inwoner zich laat uitschrijven om in het buitenland te gaan werken. Na een aantal jaren komt hij terug en vergeet zich weer te laten inschrijven. Hij heeft dan wel behoefte aan hulpgoederen maar de gemeente weet niet dat hij bestaat. In overleg met de burgemeester wordt besloten dat Jana, een van de dochters van Dick en Helene, een tijdje op het gemeentehuis gaat werken om orde op zaken te stellen aangaande de registratie en voor ons lijsten van de families te maken. Dan weten wij hoe groot een gezin is en waar het meeste behoefte aan is.
Langzaam begint de structuur die we bedacht hebben vorm aan te nemen en wordt het voor ons, als amateur hulpverlener, duidelijk hoe zoiets in elkaar steekt. Voor een professionele organisatie zou dat een peulenschil zijn maar ons kost het aardig wat denkwerk.
Samen met de vrouwen, die bijna alle getroffen gezinnen kennen, stellen we zakken met kleding, schoenen en speelgoed samen. De vrouwen behoren zelf ook tot de gezinnen die alles kwijt zijn. Zo werken we in één dag het programma van één dorp af. Aan het eind van de middag gaan we samen met twee gemeenteambtenaren mee naar het dorp om de spullen uit te reiken. Het klopt al bijna. Voor de een hebben we wat te weinig en voor een ander wat te veel. Een beetje bijschaven nog en ons systeem klopt. De mensen zijn erg dankbaar voor het gebodene, ook al past het niet allemaal even perfect.
Nu het systeem werkt komt er aardig schot in de zaak. We verdelen de taken onderling. Okko geeft leiding aan de inpakafdeling en maakt samen met de vrouwen pakketten op maat. Ik corrigeer de lijsten voor zover mogelijk en controleer of alle families krijgen wat ze nodig hebben. Als we zo intensief aan het werken zijn wordt het zelfs af en toe gezellig. Conversatie met de vrouwen gaat veelal met handen en voeten omdat ze maar één taal machtig zijn, en van die taal begrijpen wij dan weer niets. Omdat ze alle kledingstukken in hun handen krijgen kun je bijna niet voorkomen dat ze zo af en toe iets voor zichzelf opzij leggen. Dat is eigenlijk niet de bedoeling maar we laten ze maar doen. Ze werken al zo hard en zijn tenslotte ook alles kwijt. Alleen als het te gek wordt grijpt Okko in door ze weer tot de orde te roepen. Dat helpt meestal maar een half uur en dan begint het circus weer opnieuw. Speels als ze zijn vervallen ze regelmatig in het maken van ongein met de soms vreemde kledingstukken. Op zo’n moment zijn het geen Albanezen maar Albananen. Ondanks de meer dan serieuze oorzaak van onze aanwezigheid weten we er toch met de nodige humor iets van te maken. Van tijd tot tijd komen hun kinderen, variërend in de leeftijd van 3 – 17 jaar even spelen. Je kunt dat er eigenlijk niet bij gebruiken maar laat ze maar. Ze krijgen al zo weinig aandacht en de hele dag computerspelletjes spelen en tv kijken is ook weer niet alles. We kunnen zelfs de Albanese namen van de mensen niet onthouden dus geven we ze maar bijnamen zoals: Vallie, het Filipijntje, de tijger, de minitijger, Don Juan, het punthoofd, de vrouw van punthoofd en dergelijke. Zo weten wij in ieder geval over wie we praten.
’s-Avonds staat, na een dag hard werken, een welverdiende maaltijd klaar. De mensen die de hele dag in hun huizen of bij hun koeien bezig geweest zijn druppelen langzaam binnen en eten mee. Na de maaltijd worden er wat borrels zelfgemaakte Raki genuttigd en de dagelijkse zorgen besproken. Ik heb mijn gitaar meegenomen en bij de warme kachel zingen we samen met Joshua, de zoon van Dick en Helene die ook gitaar speelt, wat oude Rock & Roll liedjes. Om negen uur ligt iedereen doodmoe op bed. Morgenvroeg om zes uur staan we weer op voor het ontbijt en onze werkzaamheden.
De volgende dag is het tweede dorp aan de beurt om de goederen te ontvangen en het klopt allemaal precies. De mensen komen naar een centraal punt in het dorp en nemen daar hun spullen in ontvangst. Een vreemde gewaarwording is het wel om te zien dat mensen die alles verloren hebben soms met een mobieltje aan het oor de hulpgoederen komen afhalen. Ieder krijg wat hij/zij nodig heeft en kan voorlopig weer even vooruit.
Een van de boeren rijdt met ons mee terug naar het pension van Dick en Helene. Zijn vrouw en kinderen zitten daar ook en kunnen voorlopig nog niet naar huis. Onderweg vertelt hij zijn verhaal. Toen hij zag dat het water snel hoger kwam heeft hij zijn vier koeien van stal gehaald en is door het water, dat toen al tot aan zijn knieën kwam, naar hoger gelegen grond gelopen. Hij heeft net op tijd zijn koeien kunnen redden. Nu is hij het meer dan zat. Hij gaat de koeien verkopen en samen met zijn zoon ergens een baan in de bouw zoeken. Hij heeft er geen zin meer in.
Eigenlijk zou de zondag gebruikt worden om een beetje uit te rusten en de boel op een rijtje te zetten. Maar om een uur of een ’s-middags gaat de telefoon. Er zijn twee vrachtwagens met zakken dierenvoer onderweg . Het meel is geschonken door een veevoederbedrijf in Kosovo. Stel je je dat eens even voor zeg. Het rijke, beschaafde Westen laat deze mensen gewoon barsten en Kosovo, een land dat zelf nog herstellende is van een oorlog, schenkt een buurland in nood precies hetgeen dat ze het hardste nodig hebben: veevoer. Een beetje gênant is dat toch wel. Op zo’n moment staat werkelijk iedereen klaar om mee te helpen en in een mum van tijd zijn de vrachten gelost en ligt het meel klaar om naar de eindbestemmingen gebracht te worden.
Na tien dagen is het voor ons weer tijd om naar huis te gaan. De vrije dagen raken op. Gelukkig is er een vervangster uit Nederland gekomen die het werk van ons kan overnemen, want het is nog lang niet klaar. José kan een week blijven en daarna komt de volgende Nederlandse ploeg. Als we afscheid van iedereen nemen horen we dat de burgemeester zelf op weg is naar Kosovo om met geld uit de stichting van Dick en Helene hooi voor de dieren te gaan kopen. Als de dieren blijven leven zullen de mensen zich wel kunnen redden. Ook vernemen we dat de stichting Hoop voor Albanië met twee vrachten spullen onderweg is.
Samengevat kunnen we zeggen dat we de mensen in het getroffen gebied een beetje hebben kunnen helpen en dat ons leven een stuk rijker geworden is. We hebben weer veel geleerd.
Peer van Vreede
Heeswijk-Dinther
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.