‘Mijn kinderen gaan niet naar de kerk, niet meer. Maar het zijn goede kinderen, hoor!’ Ik ben op bezoek bij een ouder echtpaar. Ze zijn altijd, iedere zondag, naar de kerk gegaan. Nu kan het niet meer en kom ik bij hen de ziekencommunie brengen. ‘Dan komt de kerk maar naar jullie toe’, zeg ik dan. Want ergens voelen ze zich ongemakkelijk dat ze het niet meer kunnen. Schatjes zijn het.
Ik moest aan hen denken bij dit evangelie. Niet doen, en toch goed zijn… kort samengevat. Anderen pochen er op dat ze goede gelovigen zijn maar ze zijn nogal steng in hun opvattingen en bemoeien zich niet met anderen. Hoe vind je het goede evenwicht?
‘Ik heb gemerkt bij mijn werk in het ziekenhuis dat mensen met een geloofsachtergrond gemakkelijker de dood aanvaarden en er zich op voorbereiden dan andere mensen’, zegt Inge. Zij zet me aan het denken. Want je op je eigen dood voorbereiden is toch wel heftig. Veel mensen kunnen niet volstaan met te wijzen op het eb- en vloedritme, of de cyclus van de natuur dat in de herfst alles afsterft om in het voorjaar weer uit te botten. Dat is natuurlijk zo, maar zelf dood gaan roept toch wel wat meer emotie op. Geeft ons geloof een extra kracht? Of in ieder geval wat meer zicht op ons bestaan?
Ik vind van wel. Dat wat ons in onze traditie wordt aangereikt is meer dan een stel normen en waarden. Het is kort gezegd een aanwezigheid, een aanwezigheid van God! De aanwezigheid van iemand kan niet worden bepaald door alles wat hij of zij doet. Je kunt nog zoveel voor een ander doen, echte troost, echte aanwezigheid, echte liefde, is veel meer. Het betekent dat je er bent, dat je er voor elkaar bent. Daarom laat onze God zich vanaf het allereerste begin zien als Iemand die er voor de ander is, Iemand die er voor mij is. ‘Ik zal er zijn’ is zijn Naam. Op hoeveel plaatsen in de Bijbel wordt dit niet gezegd? En wordt het ook gedaan. Het opmerkelijke van Jezus, die toch voor ons Gods gelaat is in onze wereld, is dat Hij mensen ging opzoeken. En altijd de mensen die ‘overschoten’. De armen, de mensen die er naast gepeuterd hadden, de mensen naar wie niet werd omgezien, de vluchtelingen. In onze stukje evangelie gaat het dan om ‘ontuchtige vrouwen’ en dan denk ik: dan moeten er ook ‘ontuchtige mannen’ zijn…
Het is dat geloof in die aanwezigheid van God tot in het allerkleinste dat mensen kracht geeft om door te gaan waar anderen afhaken. De lange adem wordt dan mogelijk door Gods adem, door Gods geest. Jan zou allang afgehaakt zijn als hij niet gewoon iedere dag bij het eten gebeden had. Want Jan verzorgt zijn demente vrouw en heeft ook nog een gehandicapte dochter die dan wel niet thuis woont maar waar hij toch veel komt. Anja gaat iedere zondag naar haar moeder in het verpleeghuis op 80 kilometer van haar thuis. Haar broer Hans komt één keer per jaar om te zien of zijn moeder nog in leven is. Anja heeft ook haar rozenkrans bij zich en haar moeder herkent dat oude gebed, zoals ze zich ook de liedjes van vroeger herinnert. En in de stilte die af en toe valt, voelen beiden dat ze veilig zijn. Geborgen bij God, geborgen bij zijn moeder Maria en bij allen die in die sfeer aanwezig zijn. Dat is het mooie en ook krachtige van onze Traditie, van ons geloof.
Vandaag leven we in een wereld waarin veel mensen ontevreden zijn, soms met wrok om zich heen kijken of zich opsluiten in hun eenzaamheid. Wij hier, zijn mensen die de tijd nemen – nu vandaag – om een uurtje stil te staan bij wat ons beweegt, wat ons van binnen raakt. Met al die barbaarsheid in onze dagen, met het wapengekletter en het moorden, keren wij ons tot God die ons wil hoeden. We zeggen ‘ja’ en we willen ook ‘ja’ doen. We weten heus wel dat we onvolmaakt zijn. Iedere keer echter worden ons nieuwe kansen geboden door mensen die we op onze weg tegenkomen. Iedere ontmoeting, ieder contact met een ander, is een nieuwe kans om iets de proeven van Gods aanwezigheid. Dat maakt ons veilig in een onveilige wereld. Het brengt ons ook geluk omdat geluk altijd gekoppeld is aan goede verhoudingen met anderen. Geluk wordt ons gegeven door God die zijn leven aan het onze verbindt.
Joost Jansen, Abdij van Berne