overweging op 28 juni 2015
Ik ben de kleine dochter van Jaïrus.
Ik lig hier op een veel te grote baar.
De dood zit in mijn ogen en mijn haar,
dat, nu de krul er uit is, zonder zwier is.
Ik mis mijn pop, die nu zij niet meer hier is,
slaapt als ik slaap, de vingers in elkaar.
Ik weet dat twee maal twee tezamen vier is,
maar nu ik dood ben, is dat niet meer waar.
Waarom had ik daarstraks ook weer verdriet?
Er zou een man, die toveren kon, komen,
mij beter maken, maar toen kwam hij niet.
De mensen op het dak en in de bomen
gingen naar huis, maar ík blijf van hem dromen.
Morgen ben ik de eerste die hem ziet.
Jezus komt te laat bij dit meisje om haar beter te maken. De doktoren hebben alles gedaan wat ze konden. Helaas. Het meisje, het dochtertje van Jaïrus, is toch gestorven. Wij zouden een iemand naar Jezus gestuurd hebben; ‘je hoeft niet meer te komen, het meisje is al dood.’ En dood is dood. Dat is de harde realiteit. En toch knaagt het dan aan ons. Rond dood en leven zijn we niet zo zeker als dat we ons voordoen.
Vorige week zag ik een televisieprogramma waarin gediscussieerd werd over de lengte van een mensenleven. Mensen kunnen veel ouder worden dan voorheen. Zeker als ze blijven fietsen, stond in de krant. ‘Wie zou er 200 jaar willen worden?’, was de vraag. En wie 400 jaar? 1000 jaar? De studenten – leeftijd tussen de 20 en 30 jaar – vonden in meerderheid dat de dood eens moet komen. Opmerkelijk voor deze jonge mensen. Waarom? Anders heeft het leven minder zin, minder betekenis. Je leeft om een keer te sterven. Er is dus duidelijk een doel. Dood blijft ons vragen stellen. Ook dat kleine meisje van Jaïrus.
‘De mensen op de daken en in de bomen
gingen naar huis, maar ík, ik blijf van hem dromen.
Morgen ben ik de eerste die hem zie.’
De dichter kent natuurlijk het Bijbelverhaal dat we gehoord hebben. Hij kent het verhaal van de eerste lezing dat God de mens gemaakt heeft voor de onsterfelijkheid. Omdat de mens een afspiegeling is van zijn eigen Wezen… Eenvoudiger gezegd: de mens draagt Gods beeld in zich. God kan dit beeld van Hem toch niet verloren laten gaan, bid ik vaak bij de laatste gebeden rond de overledene hier in deze kerk. En toch is dat meisje van Jaïrus gestorven en sterven er zoveel mensen, sterven we allemaal ’n keer. En die vrouw die al twaalf jaar bloed verliest en daardoor in die samenleving buitengesloten is, heeft ook geen leven meer.
…maar ík, ik blijf van hem dromen…
Het omslagpunt van dood naar leven is geloof, hoop en liefde. Dat is de grond voor een basisvertrouwen waardoor wij kunnen doorgaan ook al komt de aftakeling in ons leven. Ouder worden houdt altijd in dat je niet meer de dingen van je jonge jaren kunt doen. Ook al blijf je fietsen, soms elektrisch ondersteund. Maar de wijze waarop we naar ons einde gaan is van groot belang. Er zijn ouderen die verbluffend jong zijn.
…maar ík, ik blijf van hem dromen…
Het meisje in het gedicht blijft uitzien naar Hem die leven kan geven, ook voorbij de dood.
‘Wees niet bang, blijf geloven’, zegt Jezus. Ook al is je dochtertje gestorven. Ik ken mensen die ondanks de dood van een kind niet verbitterd zijn geraakt, niet alles en iedereen - en natuurlijk ook God – de schuld ervan geven. Zij blijven verder kijken want leven is zoveel ruimer, breder, rijker. Bij alle verdriet dat er ook is. Deze mensen zijn gelouterd en staan open voor wat komen zal, ook over de grens van de dood heen.
Ik ken een moeder die blijft doorgaan met een kind dat ziekenhuis in ziekenhuis uit gaat. En gericht blijft op leven. Ik ken kinderen die hun oude moeder met liefde omgeven ook nu ze zo dement is dat geen contact ogenschijnlijk mogelijk is. En toch is er leven, misschien wel in die ene oogopslag van vage herkenning. Er zijn soms zoveel redenen om het bijltje er bij neer te gooien. Er is één reden om het niet te doen en om steeds maar weer de uitdagingen aan te gaan: leven. De keuze voor leven. De weg: geloof, hoop en liefde.
Joost Jansen. norbertijn