Overweging op maart 2009. Soms kom je mensen tegen die een zware last te torsen hebben. Ze lopen er niet mee te koop. Een jarenlange huwelijksrelatie die niet briljant is maar waaraan je toch trouw blijft, vaak omwille van de kinderen. Een kind dat nooit meer thuis komt. Een blijvende invaliditeit waarmee je moet leren leven, zoals ze het zo mooi kunnen zeggen. Het gaat hier meestal niet om de grote opscheppers.
Het zijn eenvoudige mensen. ‘Toen mijn zoon blind werd, heb ik zoveel kaarsjes bij Maria opgestoken. Hij werd niet beter. Toen heeft God voor mij afgedaan.’ De man had er jaren later spijt van. Hij kwam om te biechten, zijn verhaal duurde wel een uur. Toen de zegening en de vergeving. Tranen van ontroering. Ik werd er stil van.
Zowel Abraham als Jezus zitten in een moeilijk situatie. Abraham vanwege het feit dat iedereen in zijn tijd vanuit de godsdienst van toen, zijn eerste kind offerde aan de afgod. Jezus omdat Hij aanvoelde dat veel gezagsdragers Hem liever kwijt dan rijk waren. Hij voorvoelde zijn dood. Wat doen beiden? Ze trekken zich terug. Ze gaan bij God te biecht. Ze gaan een berg op, of een woestijn in, of hebben – zouden we vandaag zeggen - een time-out. Even een sabbatperiode. In beide verhalen zien we ook dat ze mensen meenemen, bij de een knechten en een zoon, bij Jezus drie apostelen. Ze trekken zich terug, nemen afstand. En dan gebeurt het. Ineens zien ze hun situatie in een nieuw licht. Een licht dat verblindt.
Bij Jezus wil men drie tenten bouwen. Dat deden joden ieder jaar, wat tenten bouwen. Om zich te herinneren dat ze eens in de woestijn hadden gezeten en toen tot één volk zijn gegroeid. Dat was een belangrijke periode in hun geschiedenis, God voelde zo dichtbij. Dagelijks gaf Hij zijn volk te eten, zo leek het. Met manna, het voedsel van de woestijn. Toen was God nog echt voelbaar en present. Net zoals gehuwden die met nostalgie terugdenken aan de tijd dat het nog zo mooi in hun huwelijk was. Maar de tijd is verder gegaan…
Ik denk dat het heel belangrijk is om af en toe eens terug te gaan naar de tijd dat alles nog mooi en harmonisch voelde. De tijd waarop je zo helder had waarom je voor die ene gekozen hebt. In de huwelijksvoorbereiding laat ik de meeste stelletjes een brief aan elkaar schrijven met de vraag waarom ze die ander gekozen hebben en waarom ze dit ook voor de kerk willen doen. Ontroerende documenten. ‘Bewaar die brieven goed’, zeg ik steeds. Lees ze later nog eens na wanneer alles zo gewoon lijkt. Het is zo belangrijk om goede ervaringen van vroeger levend te houden.
Jezus deed dat ook op de Berg. Hij sprak met Mozes en Elia, de twee steunpilaren die staan voor het hele Eerste Verbond. Er zijn boeken vol geschreven over wat ze daar besproken hebben. Misschien is het ‘wat ze daar gezegd hebben’ niet zo belangrijk, wel het ‘dat’ ze gesproken hebben met elkaar. Dat ze gesproken hebben over wat hen bewogen heeft om steeds voor de zaak van God op te komen. Om de juiste weg te gaan. Om steeds te kiezen voor eerlijkheid en samen delen. Om de arme en gebrekkige te helpen. Om eer te brengen aan God en te bidden en te danken. Het zijn allemaal zaken die ook in de veertigdagentijd centraal staan. Eigenlijk is er niets nieuws onder de zon, maar we moeten ons wel iedere keer opnieuw hier toe aanzetten. We weten het vaak heel goed wat we moeten doen. Het steuntje in de rug, de aanzet er toe, ontbreekt soms.
Jezus en zijn vrienden op de berg gingen ook weer naar huis, de berg af, de vlakte in. Maar ze hadden wel even dat licht ervaren. Het licht over hun leven, het licht over wat hun te doen staat.
Hebben wij helder wat ons te doen staat? Kennen wij de verhalen waaruit wij kracht kunnen putten, of blijven we alleen maar wat buurten als we elkaar tegenkomen? Hebben we respect voor de schepping? Ook in de omgang met de meest kleine dingen? Met alles wat ons in het dagelijkse gebruik gegeven is? Zijn we gevoelig voor de band met God, niet alleen hier in de kerk, maar ook thuis?
Joost Jansen o.praem.