
Wat we in het evangelie horen is ook een soort evaluatiegesprek. Maar dan wel van een heel bijzondere soort. Zowel naar de inhoud als naar degene die de evaluatie afneemt. De mensen worden gewogen naar de mate dat ze werken van barmhartigheid hebben verricht: de naakten kleden, de vreemdeling opnemen, de hongerigen voeden, de dorstigen laven, de zieken bezoeken, de gevangenen bezoeken. Later heeft men er nog aan toegevoegd: de doden begraven. Zo komen we aan het getal zeven, zeven werken van barmhartigheid. Ieder die in de diakonie bezig is, kent ze uit zijn hoofd...
Toch gaat het in dit verhaal niet alleen om wat er gedaan kan worden. Het gaat ook om degene die het evaluatiegesprek voert, de Koning in dit verhaal, de Mensenzoon, Jezus, Christus Koning. Wanneer je de maat wordt gemeten en je verschijnt vóór Hem, ben je dan bang? Er zijn mensen die dan angstig zijn. Angstig om beoordeeld te worden en misschien wel veroordeeld. Er zijn mensen die bang zijn voor God. Volkstammen mensen. Zeker vroeger werd gelovigen nogal eens bestraffend toegesproken en werd er gedreigd: als je nog eens voor Gods rechterstoel verschijnt… dan zou er best wel eens wat kunnen zwaaien. De mensen kerks houden door hen vrees aan te praten. Maar zo ken ik God niet.
Ik vind dat de voortgang van onze gelovige traditie, de voortgang van onze kerk, afhankelijk is van hoe God wordt ervaren. Een strenge straffende God is niet meer van deze tijd. En dat zeg ik niet omdat het vandaag ons niet meer aanstaat. Ik zeg dit omdat God veel meer is dan een strenge God. God is als een goede Herder. Een herder is echt niet soft en zwak. Een herder heeft hart voor de dieren waarvoor hij moet zorgen. Moet soms stevig ingrijpen als het verkeerd dreigt te gaan, maar is op de eerste plaats vol zorg voor zijn dieren. Juist vandaag moet onze kerk van deze Herder, van deze Koning, getuigen. Hoe kom je zo ver? Niet alleen de kerkelijke professionals, maar ieder van ons?
Er is hiervoor wel een weg. Zoals in de groei van iedere relatie, in een huwelijk, in een gezin, waar dan ook, is de eerste stap dat je je laat raken. Dat gebeurt van binnen. Het kan een eerste verliefdheid zijn en dan wordt de wereld anders. Het kan een diep moment van verwondering zijn en dan kun je vleugeltjes krijgen. Zo gaat het ook in de ontmoeting met die Mensenzoon, met die Koning uit het evangelie. Wie geraakt is door God, in zijn hart, diep van binnen, die verandert. Er kan van alles op zijn weg komen, de mensen kunnen zich tegen hem keren, hij kan ‘in de zeik’ gezet worden, de geraaktheid blijft. Die veiligheid maakt dat ik een eigen weg kan gaan. Die veiligheid maakt ook dat ik niet bang hoef te zijn voor dat evaluatiegesprek.
Wanneer je aangeraakt bent door God dan zul je echt niet alle zeven werken van barmhartigheid doen. Dat is voor mensen bijkans onmogelijk. Je kunt echter aan die ene zieke in je buurt een bezoek wagen. Je kunt er voor zorgen dat onze dorpsgenoten waardig begraven worden. Je kunt kleding inzamelen opdat anderen geholpen worden. En ga zo maar door. Je kunt echt niet alles, maar samen kunnen we veel. Een parochie is ook een soort lappendeken waarin ieder zijn eigen plek heeft én verantwoordelijkheid. Misschien hoef je ook niet in je eentje in gesprek te gaan om wat geweest is te evalueren. We kunnen ook samen voor die Mensenzoon, voor die Koning staan. Hij kan dan tegen ons samen zeggen: wat jullie aan een van deze geringsten hebt gedaan, dat heb je aan Mij gedaan.
Het gaat er niet om dat ik persoonlijk slaag. Het gaat er wel om dat we samen Gods wereld een beetje leefbaarder maken. Wie door God is aangeraakt, zet zich in. Als we ons gezamenlijk laten raken – en dat gebeurt nu in deze eucharistie – dan is er voldoende kracht van binnenuit om dat te doen wat die Herder, die Christus Koning, van ons verlangt.
Joost Jansen o.praem.