Waar komt gemor vandaan? Wanneer mensen morren heeft het vaak te maken met hun beeld van vroeger. Vroeger, toen hadden we tenminste altijd werk… vroeger toen was alles nog veilig... vroeger toen kwam de pastoor nog op school en hadden we antwoord op al onze vragen… Vroeger was alles beter. Maar was dit wel zo?
De joden morren na hun bevrijding uit Egypte in de woestijn want in die barre wildernis denk je terug aan het weinige brood dat je als slaaf toch nog steeds hebt. Dat je toen onvrij was, geslagen werd en sommigen gedood, daar werd even niet meer aan gedacht. En Elia de profeet uit de eerste lezing zag het ook al niet meer zitten, zo moe en afgepeigerd was hij geworden door steeds maar tegen een verkeerde koning (en vooral tegen mevrouw-de-koningin) te moeten opboksen.
Maar wat gebeurt er bij Elia? Er is brood en vers water. Komt dat plotseling uit de hemel vallen? Of wordt Elia wakker geschud en ontdekt hij dat er toch nog wat brood en water is? We weten het niet. We houden het vaak op een wonder want dan hoeven we niet na te denken. Misschien is het gewoon dat Elia op een andere manier moet gaan kijken en dan ontdekken dat er toch het minimum aan levensbehoeften is, water en brood. En daar voorlopig tevreden mee zijn om verder te kunnen. Het gaat vaak om een nieuwe manier van kijken. Het gaat om andere ogen, ogen van geloof, ogen van liefde.
Die omslag van perspectief speelt zich ook af in het evangelie. De grote menigte volksgenoten van Jezus willen eigenlijk dat Hij iedere keer weer een wonderbare broodvermenigvuldiging doet. Handig toch: vijf broden en twee vissen, en dan is er voldoende eten voor vijfduizend mensen. Wie zou dat niet willen? Geef ons maar brood en spelen – Olympisch of anders – en we vullen onze dagen. We hoeven ons dan niet op te houden met gedachten over wat ons bestaan waarde geeft. En daar maakt Jezus en de boodschap die Hij uitdraagt het verschil. Het gaat Hem niet louter om brood en spelen. Het gaat Hem wat mensen kan voeden. Hij heeft het over ‘levend brood dat uit de hemel neerdaalt’. Jezus heeft het over zich zelf. Niet uit zelfverheerlijking maar als een weg om je leven inhoud te geven.
Je kunt hongerige mensen helpen door ze brood te geven, en vaak moet dat ook als eerste stap. Je kunt ze ook helpen met het op orde brengen van hun leven, van hun land, van hun ambachtelijke mogelijkheden zodat ze zelf voor hun brood kunnen zorgen. Je kunt mensen bezig houden met brood en spelen, je kunt ze ook diepgang aanbieden waardoor ze zelf creatief met hun bestaan omgaan.
‘Ik ben het levende brood’, zegt Jezus, ‘dat uit de hemel neerdaalt.’ Hij komt van Elders. Hij komt van God. En zijn woorden, zijn boodschap ook. Hij wil voedsel zijn, voor ons innerlijk. Hij wil onze creativiteit stimuleren. Opdat ook wij mensen voeden en stimuleren. Hij wil een dam opwerpen tegen de onverschilligheid die vandaag veel onder mensen heerst. En ons heeft Hij daarvoor nodig.
Straks ontvangen wij het heilig Brood. Het wordt gegeven met de worden: Lichaam van Christus. Wie het heilig Brood ontvangt zegt: ‘Amen’; zegt daarmee: ik beaam het, ik erken het. Ik zeg ook ‘ja’ op die boodschap van Jezus. Ik ontvang geestkracht om mijn bestaan niet alleen te houden bij brood en spelen. Onze wereld heeft vandaag nood aan mensen die instaan voor hoop tegen alle wanhoop in, geloof dat bergen verzet en liefde die vergeeft.
In die samenleving wordt dat brood van eeuwig leven gebroken. Door ons.
Joost Jansen o.praem.